Geschiedenis

Kleine en onvolledige historie van de Stichting Drukwerk in de Marge

De oprichtingsvergadering van de Stichting Drukwerk in de Marge vond plaats op 22 maart 1975 in de Kunstenaarssociëteit in Rotterdam. Hieraan waren enkele vergaderingen voorafgegaan, op initiatief van vooral dr. E. Braches, destijds conservator van het Museum Meermanno-Westreenianum/Museum van het Boek, en Emile Puettmann, graficus en handpersdrukker. De uitnodigingen waren grotendeels via de grapevine tot stand gekomen: de initiatiefnemers kenden of wisten van enkelen, die weer anderen kenden, die op hun beurt van wéér anderen wisten. De bedoeling was te komen tot de oprichting van een soort ‘club van amateur-drukkers’: men had het gevoel dat de tijd daarvoor rijp was en dat er genoeg gemeenschappelijke belangstellenden en belangen waren om deze stap te rechtvaardigen.

Aan de oproep gaven ongeveer veertig personen gehoor, terwijl het meteen duidelijk werd dat een aantal in aanmerking komenden niet was komen opdagen. De aanwezigen waren overigens niet alleen amateur-drukkers, maar ook amateur-uitgevers, die soms nog met uiterst primitieve middelen teksten publiceerden, hetgeen hun wel de wat onvriendelijke aanduiding ‘stencillaars’ bezorgde.

Frans de Jong aan de Johannisberger tijdens één van de eerste jaarvergaderingen bij Jan en Kitty Keijser in Woubrugge

Staande de bijeenkomst werd besloten een stichting in het leven te roepen die de naam Drukwerk in de Marge kreeg – waarmee vooral het zeer marginale karakter van de activiteiten van de deelnemers werd onderstreept. De stichtingsvorm werd gekozen uit praktische overwegingen. Weliswaar is de stichting een niet erg democratische organisatievorm (waaraan het bestuur echter een redelijk democratische inhoud kan geven), maar men zag, waarschijnlijk terecht, weinig in de andere mogelijkheid, de vereniging, gezien de eigenzinnige en individualistische aard van de deelnemers. In de loop der jaren is gebleken, dat deze overwegingen juist waren: het stichtingsbestuur voert een beleid, dat door ‘de schare’ steeds in grote lijnen is onderschreven en dat mede berust op wat bij de jaarlijkse algemene vergadering naar voren wordt gebracht.

Tijdens de oprichtingsvergadering werd meteen een (voorlopig) bestuur gevormd dat gaandeweg werd uitgebreid met enige op bepaalde punten bijzonder actieve personen, zodat het tenslotte het onhanteerbare aantal van negen telde. Pas in 1983 kwam het bestuur ertoe zichzelf (in de beste harmonie) te saneren en het aantal terug te brengen tot vijf.

De tijdens de oprichting beraamde plannen behelsden een tentoonstelling van marginaal drukwerk, die in het blikken gebouw op het Rotterdamse Zuidplein werd gerealiseerd in oktober, en de uitgave van een Bulletin, waarvan de allereerste exemplaren van het eerste nummer op de laatste dag van die tentoonstelling konden worden getoond.

In de bittere kou van januari 1976 had een tweede tentoonstelling plaats in ‘De Vaart’ te Hilversum, in welk verband tevens een ‘algemene vergadering’ werd gehouden en de eerste ‘markt’ werd georganiseerd. Bij die gelegenheid toonden de aanwezigen zich waardige vertegenwoordigers van de handel in ongewoon bedrukt papier: precies als bij een beurs of veiling van antiquaren werd vooral onderling verkocht. De meesten van ons waren verrast door de resultaten. Ik herinner me dat ikzelf met enkele onnozele planodrukjes (hoogste prijs een rijksdaalder) tot mijn niet geringe verbazing in een uurtje een omzet van ruim vijftig gulden haalde.

Tijdens de vergadering werden meer concrete plannen gesmeed en werden ‘werkgroepen’ gevormd, onder andere voor het organiseren van tentoonstellingen en markten, voor de uitgave van het Bulletin, waarvoor een verschijningsfrequentie van vier per jaar werd beraamd, en een werkgroep voor een ‘netwerk van verkooppunten’ Het aantal contribuanten van de Stichting bleek intussen tot ruim 90 te zijn gestegen.

Van het ‘netwerk van verkooppunten’ is nooit iets terecht gekomen, voornamelijk doordat de daarvoor gevormde werkgroep van het begin af is blijven sluimeren en tenslotte haar natuurlijke dood stierf. Dat er in de loop der jaren niettemin zo’n soort netwerk ontstond (wél met heel grote mazen!) was voornamelijk te danken aan persoonlijke relaties van sommige producenten met sommige boekverkopers. Niettemin is de verkoop van marginale drukken via de ‘echte’ boekhandel nooit erg belangrijk geworden. Naarmate sommige marginalen een grotere bekendheid kregen verrichtten dezen hun verkopen voornamelijk rechtstreeks aan een langzamerhand ontstane kring van relaties.

Redelijk succes had de werkgroep voor de tentoonstellingen en markten, die op allerlei plaatsen in het land werden gehouden, gewoonlijk in samenwerking met culturele centra. In de meeste gevallen was de opzet zo, dat een eenvoudige tentoonstelling kon worden ingericht en dat op een zaterdag gedurende de tentoonstelling de marginalen hun voortbrengselen aan het publiek verkochten.

David Simaleavitch van binderij en uitgeverij Phoenix in Arti (1980)
Richard kahn van de Inkling Press in Arti (1980)

Wij deden de ervaring op, dat succes van zulke markten tamelijk onvoorspelbaar was, al vormde zich op den duur een soort patroon. Een tentoonstelling met de nadruk op de grafische (met een groot woord. bibliofiele) aspecten leverde gewoonlijk aardige verkopen op in dat genre; een markt gecombineerd met een ‘poëziegebeuren’ leverde enige verkoop op meer literair gebied op, maar wekte geen enkele belangstelling voor typo- of anderszins grafische voortbrengselen.

De meeste marginalen namen in de daaropvolgende jaren à titre personnel deel aan de jaarlijks door Wouter Kotte in het Utrechtse Museum voor Moderne Kunst georganiseerde markten (Small Press Festivals). Op den duur bleek echter, dat een jaarlijkse markt op één plaats in zoverre verloopt, dat daar jaar in jaar uit hetzelfde publiek komt, dat na korte tijd nog slechts belangstelling heeft voor wat nieuw is.

Uit het bovenstaande zou afgeleid kunnen worden, dat verkoop van de voortbrengselen een van de voornaamste zorgen van de Stichting is. Dat is niet helemaal waar. Kenmerkend voor de marginaal is, dat hij of zij geen drukker of uitgever van beroep is. De oogmerken van de marginaal zijn uitdrukkelijk niet commercieel. Maar drukken is een tamelijk kostbare liefhebberij Wie het wil gaan doen moet een soort installatie bij elkaar sprokkelen. Een pers, letter enz. Ten gevolge van de grootscheepse liquidatie van de boekdruktechniek sinds de tweede helft van de jaren zeventig zij n de productiemiddelen op zichzelf niet bijzonder kostbaar meer (het steeds schaarsere aanbod wordt echter inmiddels merkbaar duurder), maar het opbouwen van een installatie loopt gauw in de duizenden. Zo is in mijn eigen toch bescheiden ‘pers’ in ruim tien jaar tijds ongeveer 25.000 gulden geïnvesteerd en het had mij geen enkele moeite gekost (als het geld daarvoor beschikbaar was geweest!) er het dubbele aan te besteden. Dan zijn er de matenalen (papier, inkt, wasmiddelen en dergelijke), die wederom niet buitengewoon kostbaar zijn, maar toch heel duidelijk geld kosten. Wanneer we onze producten niet aan een publiek kunnen verkopen, zouden we onze liefhebberij onmogelijk kunnen volhouden. Daar komt een andere overweging bij: wie iets drukt of uitgeeft – uit artistieke, letterkundige, sociale, politieke of om het even welke motieven – doet dat opdat het gelezen wordt.

Ook de werkgroep voor het Bulletin functioneerde redelijk: er groeide een wisselende redactie uit, die met enige regelmaat nummers wist te produceren. Aanvankelijk uiterst primitief, gaandeweg meer geacheveerd. Een niet geringe attractie van de Bulletins vormen de bijlagen, werkjes die met dit doel door de contribuanten werden geproduceerd.

Niet zonder moeite slaagde het bestuur er in, de Stichting op den duur grotere bekendheid te geven. Er werd een jaarlijkse eigen ‘MargeMarkt’ in het leven geroepen, die onder andere twee keer achter elkaar in Amsterdam in het daartoe gehuurde Arti et Amicitiæ werd gehouden, en een aantal malen in het Haagse Gemeentemuseum. Er ontstond een gestadige toeloop van nieuwe contribuanten. Hun aantal bedraagt thans meer dan vierhonderd. Ongeveer één kwart van hen is in meer of mindere mate ‘actief’, zijn beoefenaars van de drukkunst of van de marginale uitgeverij. De overigen zijn ‘belangstellenden en kunstlievenden’, die ons niet minder dierbaar zijn – misschien zelfs dierbaarder dan de actieven, doordat het mede dankzij hun geldelijke steun mogelijk is behoorlijke activiteiten te ontplooien. Er is enig verloop te constateren in de contribuanten. Jaarlijks zijn er enkelen die zich om hen moverende redenen afmelden en gaan er enigen spoorloos verloren. Sterfte komt gelukkig weinig voor. Daartegenover staat een steeds iets grotere winst aan nieuwe contribuanten, mede doordat in dag- en week­ bladen toenemende aandacht aan de marginalen wordt geschonken. Voor zover ons bekend variëren de leeftijden van 16 tot 90; onder de contribuanten zijn relatief veel leraren.

Huib van Krimpen, Thomas Gravenaker en Eric van der Wal in Arti (1979)

De Stichting kan met enige voldoening terugzien op wat in tien jaar is bereikt. Haar belangrijkste prestatie is waarschijnlijk de Bibliografie van Marginale Uitgaven, waarvan tot heden drie afleveringen zijn verschenen, waarin meer dan 2000 marginale uitgaven zijn beschreven. Weliswaar zijn we ons pijnlijk bewust van de niet geringe tekortkomingen van dit bibliografische werk, maar daar staat tegenover dat het merendeel van de marginale uitgaven nergens anders beschreven is. Deze publicatie heeft sinds 1978 een zware financiële last betekend, maar intussen is een werkovereenkomst met het Nederlands Bibliografisch Centrum tot stand gekomen, die een efficiëntere werkwijze garandeert met minder kosten voor de Stichting.

Binnen de Stichting zijn hechte vriendschappen ontstaan tussen collega’s, die elkaar via de Stichting hebben leren kennen. Het resultaat daarvan komt tot uiting in de gezamenlijke projecten van de groep ‘De Blauwe Scheen’, aan het tweede waarvan, Een doos die eenmaal open nooit meer dicht, door 54 drukkers werd deelgenomen. Aan het eerste project, Drukken, namen 25 drukkers deel. Deze producties zijn een gezocht verzamelaarsobject geworden.

Sinds zeven jaar wordt jaarlijks deelgenomen aan de Frankfurter Buchmesse. Na een paar ‘beginnersfouten’ (verkeerde omgeving) zijn de Nederlandse marginalen een vertrouwde verschijning temidden van de ‘Handpressendrucker’ Vooral met de Duitse collega’s zijn vriendschapsbanden aangeknoopt en in toenemende mate treden Duitsers toe als contribuant. Onze Stichting vervult de Duitse vrienden met enige (goedmoedige) afgunst, omdat in Duitsland, waar de amateur- en semi-amateur-drukkunst op ruime schaal en vaak op hoog niveau wordt beoefend, een organisatie als de onze niet bestaat.

Anderzijds betreuren we het, dat de uitgave van de Bulletins met toenemende moeilijkheden te kampen heeft. Voornamelijk door de hoge portokosten is de frequentie gaandeweg verminderd van vier tot één per jaar (de verzending kost ongeveer evenveel als de productie!), en zelfs dat éne nummer is al geruime tijd niet verschenen. De geringere frequentie stelt hogere eisen aan de inhoudelijke kwaliteit en het aantal dergenen die bereid en in staat zijn bijdragen te leveren is beperkt.

Anderzijds verschijnt elk kwartaal een Nieuwsbrief met mededelingen van actuele aard; wanneer daar aanleiding toe of behoefte aan is, verschijnen tussendoor extra nieuwsbrieven. Daardoor zijn de onderlinge contacten tussen de contribuanten heel bevredigend.

De Stichting is in de tien jaar van haar bestaan tot grotere bloei gekomen dan de mannen en vrouwen van het eerste uur hadden durven hopen. Ze geniet een (beperkte!) bekendheid in Nederland en zelfs daarbuiten. Niettemin blijkt ze ook in brede kring nog onbekend te zijn – in het bijzonder in kringen waarvan we het tegendeel zouden verwachten: onder de ‘echte’ drukkers, de ‘echte’ uitgevers en de ‘echte’ boekhandelaren. Zonder onze activiteiten als marginalen belangrijker te willen afschilderen dan ze zijn, willen we op één aspect wijzen, dat velen moet aanspreken. De schaalvergroting in de boekenwereld moet – zo wordt algemeen gevreesd en helaas ook telkens geconstateerd – leiden tot verschraling. De marginale activiteit is daarop één reactie: de productie van ‘bijna onverkoopbare’ uitgaven (waarvoor een beperkt publiek bestaat) in de luwte van de concerns en grote bedrijven. De marginalen doen dat uit liefde voor het gedrukte woord, voor hun eigen plezier en om de vreugde van het zélf doen. Toegegeven, het is niet verschrikkelijk belangrijk en zonder dat draait de wereld ook wel. Maar het is ook niet ónbelangrijk.

Huib van Krimpen

Overgenomen uit 10 jaar Stichting Drukwerk in de Marge, Den Haag 1985 (met dank aan de erven Huib van Krimpen). Foto’s Thomas Gravemaker.