Medáliák / Medaillons
Bucheliuspers, 2025
Formaat: 22 × 13 cm
Aantal pagina’s: 36
Oplage: 30 exemplaren
€ 30.-
Buitelende medaillons
Onderhand is wel duidelijk dat De Bucheliuspers in haar nadagen (uw pers wordt oud) haar moederlijk nest koestert. Het gezamenlijk vertalen van Hongaarse poëzie is een late levensvervulling geworden voor uw pers, al leunt zij daarbij zwaar op de expertise en het analytische vermogen van haar compagnon Orsi Réthelyi, want haar eigen beheersing van die weerbarstige taal is nog steeds – laten we zeggen beperkt.
Van Attila József (1905-1937) hebben we eerder Eszmélet (Inzicht) uitgegeven, deze keer is het een cyclus die enigszins buiten de rest van zijn oeuvre valt: speels, virtuoos en niet belast met de zwarigheden die zijn dichterschap kenmerken. József was tijdens zijn verblijf in Frankrijk, midden jaren twintig, bekend geraakt met het poëtisch surrealisme van Breton en Éluard, met de écriture automatique en het gebruik van losse beelden die droomachtige, absurdistische teksten opleveren. Het was maar een korte bevlieging en hij heeft er, zoals met alles wat nieuw was, gretig mee geëxperimenteerd.
De twaalf korte gedichten zijn nauwelijks te interpreteren, het zijn beelden en woorden die niets anders oproepen dan zichzelf. Geen revolutionaire verontwaardiging, geen Villoneske boze balladen, geen wrok over zijn jeugd of rancune tegen onbereikbare geliefden. En zeker geen getast in de duisternis van zijn gekwelde psyche, al duiken uit zijn vrije associaties hier en daar wel vaste thema’s op.
De Bucheliuspers heeft er een kleurige tweetalige uitgave van gemaakt. Elk Medaillon kreeg een rond vignet, geplukt uit Joan Miró’s Le Carnaval d’ Arlequin (1925), en het omslag vertoont dat hele schilderij, een van de topstukken van het picturaal surrealisme. Net als Józefs beelden buitelen die van Miró vrolijk en onsamenhangend door de ruimte. Het was een feestje om eraan te werken.
Gaarne 1 exemplaar opsturen naar
Bert Jan Schatz
Pb 71885
1008EB Amsterdam
Dank.